Kinderen vragen, volwassenen zagen

Eén van de dochters ging mee naar de bakker.  Ik kocht een brood en zij mocht betalen, met mijn geld weliswaar.  Zo gaat dat, kinderen zijn een investering,in de hoop dat het ooit rendeert, maar een brood leek mij een goed begin.

  • ‘De bakker wil zeker rijk worden, want die vraagt geld voor dat brood’
  • ‘Ja, wie wil er nu niet rijk worden?’
  • ‘Ik wil ook wel rijk worden, maar dan hadden we ons geld toch beter niet aan de bakker gegeven?’
  • ‘Ja, maar dan hadden we geen brood.  Ik heb wel honger en als ik straks moet gaan lesgeven, dan lukt dat niet als ik honger heb.’
  • ‘Ah, dus jij verkoopt eigenlijk je lessen!  Moeten je leerlingen dan ook betalen als ze naar je les komen? Of brengen ze misschien een brood mee?’
  • Nee, mijn leerlingen moeten niets betalen, dat doet de minister, je kent hem, dat is Ben..
  • Maar hoe komt de minister dan aan zijn geld?
  • Hij vraagt een stukje van het geld van de bakker.
  • Ah, en dat geeft hij aan jou, dat is wel lief!  
  • Ja, maar hij houdt ook een stukje voor zichzelf.  Hij heeft ook kindjes en die moeten ook brood kunnen kopen.
  • Waarom moeten jouw leerlingen niet betalen?  
  • Ik denk dat ze niet zouden komen, als ze moeten betalen…
  • Doet er hier dan echt niemand iets zonder betaald te worden?  Kom, we gaan de straat opruimen.  Dan moeten we geen geld geven aan de werkmannen die dat anders moeten komen doen.
  • Ja, en dan wordt ons brood een beetje goedkoper.
  • Ja, en onze straat blijft proper!  Ah, dat rijmt!