De juf kan niet alles kunnen,

en zeker niet alles ‘moeten

De recente discussies over het taalniveau in de scholen, beroert uiteraard de gemoederen.  Hoe kan het ook anders, het gaat om onderwijs.  Het gaat dus om onze kinderen en dus ook om onze toekomst.  Iemand zal ons pensioen moeten betalen.

Dat die toekomst in belangrijke mate bepaald wordt door het onderwijs, is een evidentie.  Dat die toekomst nog meer bepaald wordt door de thuissituatie is nog evidenter.  Het onderwijs heeft een sociale functie.  Uiteraard zijn er nog veel andere taken weggelegd voor het onderwijs, laat ons ook dat niet vergeten. 

Als statistieken uitwijzen dat bepaalde thuissituaties leiden tot minder kansen in het onderwijs, dan is het perfect begrijpbaar dat de maatschappij een extra inspanning levert om ook deze kinderen zoveel mogelijk kansen te geven.  Met andere woorden: als de kraan openstaat, dat moet er gedweild worden.  In de recente mediastorm springen politici en professoren elkaar voor de voeten om uit te leggen op welke manier er gedweild moet worden.  Is het niet raar dat er niemand suggereert dat we intussen ook moeten proberen iets te doen aan de oorzaken?  

In het laatste pisa-onderzoek werden heel wat mechanismen achter een succesvolle schoolcarrière blootgelegd.  De vraag die iedereen zich stelt, maar die niemand wil stellen is natuurlijk : hoe zit het met de slaagkansen van allochtone leerlingen?  Ons buikgevoel zegt dat die merkelijk lager liggen dan de kansen van autochtone leerlingen.  Het Pisa-onderzoek bevestigt dat.  Maar zoals elke statisticus zal beamen, we moeten opletten voor valse conclusies.  Het is niet omdat een leerling autochtoon is, dat hij minder slaagkansen heeft.  Anders gezegd: een correlatief verband is geen causaal verband.  Inderdaad, als we de cijfers verder opdelen en bijvoorbeeld kijken naar de allochtonen die thuis Nederlands spreken dan verandert het plaatje totaal.  De conclusie is dus: de schoolprestaties worden (naast onder andere sociale factoren) sterk bepaald door de aanwezigheid van het Nederlands in het gezin.  Uiteraard is het mogelijk kinderen meertalig op te voeden, maar dan moeten die talen ook aanwezig zijn in het gezin.  

Wie kiest voor Nederlandstalig onderwijs, engageert zich voor een schoolloopbaan van minstens 15 jaar, dat is niet min.  Dat je als ouder er niet zou voor kiezen om eveneens (deels) het Nederlands een plaats te geven in je eigen leven, is eigenlijk onbegrijpelijk.  Het haalt de slaagkansen van je kind sterk naar beneden.   Kinderen en ouders kijken bijvoorbeeld al eens tv dezer dagen, je kan niet de VRT aan de kant laten, terwijl je kind in het Nederlandstalig onderwijs zit.  

De recente onderwijsdiscussie slaat de bal dus volledig mis.  Niet elk kind krijgt dezelfde kansen, de hoofdoorzaak is dat niet elk kind dezelfde thuissituatie heeft.  De school kan die verschillen in thuissituatie maar deels overbruggen.  Als die verschillen te groot worden, dan komt het systeem onder druk.  Het is niet de beste keuze om alle extra ondersteuning – die er nu al is – te concentreren op de periode tussen 8u30 en 16u, taalverwerving is een proces dat 24u/24u en 7 dagen op 7 doorgaat, ook in de voetbalclub, de muziekschool, de jeugdbeweging, …  maar vooral thuis.

Bijlage: tabel wetenschappelijke geletterdheid naar thuistaal

Bron: PISA onderzoek – UGent